Maarten Van Acker is professor Stedenbouw aan de UAntwerpen, bestuurder bij juxta architectuur en auteur van En de rest is Parking. Op het Festival van de Architectuur 2019 modereerde Maarten op vraag van het VAi en de Gentse Stadsbouwmeester een debat over de werking van kwaliteitskamers en zet op vrijdag 15 oktober het gesprek verder in Oostende.
Welke verschillende soorten vormen van kwaliteitskamers bestaan er?
“Je kan op een aantal manier een onderscheid maken. Ten eerste zijn er kwaliteitskamers op verschillende niveaus: provinciale kwaliteitskamers, Intercommunale (bv. IKRO, Ad hoK, Winvorm) en op het lokale schaalniveau, zowel in de grote steden met de integrale kwaliteitskamers van Antwerpen, Gent … als in kleinere gemeenten zoals Peer, Duffel … Een tweede verschil is er in werkingsgebied: de meeste kwaliteitskamers werken gebiedsdekkend, maar anderen opereren op projectgebieden. Ten derde kan je ze ook opdelen volgens de aanleiding. Gent en Antwerpen hebben heldere criteria: vanaf een bepaalde oppervlakte, programma of locatie, anderen werken meer op aandragen van bestuur of administratie, of op vraag van een gemeente (betalend bij intercommunales), of urgentie (Mechelen) of strategisch (Oostende). Tot slot is er nog een vierde manier waarop de kwaliteitskamers verschillen, nl. de frequentie waarmee ze bijeenkomen. Dat varieert van ad hoc tot regelmatig, van tweewekelijks of maandelijks tot slechts een paar keer per jaar.”
Hoe worden kwaliteitskamers samengesteld?
“Enerzijds heb je de deskundigen, de externe leden, en anderzijds de administratie. Meestal hebben de leden een achtergrond in architectuur, stedenbouw en/of erfgoed en minimum vijf jaar ervaring. Sommige kwaliteitskamers versterken zich met een socioloog, landschapsarchitect of vastgoeddeskundige. Anderen kiezen bijkomende expertise op afroep. De voorzitter is meestal een extern lid, of een stadsbouwmeester, in uitzonderlijke gevallen iemand uit het bestuur of de administratie. Ook leden van de administratie kunnen aanwezig zijn in de kwaliteitskamer, maar kennen meestal geen stemrecht. Er is geen vertegenwoordiging van maatschappelijke geledingen zoals in de GECORO.”
Welke impact hebben deze kamers precies? Waar moeten we ze precies situeren? Als adviseurs van de politiek, van de ambtenarij of beide?
“Belangrijk is de onafhankelijkheid van de kwaliteitskamers zodat ze niet gevoelig zijn voor beïnvloeding vanuit de private sector of de politiek. Anderzijds is een goede doorwerking in de administratie en begrip voor de besluitvorming van de politiek noodzakelijk. Het advies van een kwaliteitskamer is immers juridisch niet bindend, waardoor de ruggensteun van die laatste twee cruciaal is, anders wordt de rol van de commissie uitgehold. De adviezen kunnen gericht zijn aan het college van burgemeester en schepenen als vergunningverlenend bestuur; in sommige steden gebeurt de adviesoverdracht wel via de omgevingsambtenaren, in andere gemeenten is het advies eerder gericht aan de ontwikkelaar en ontwerper. Het is de taak van de kamers om de bouwheren en ontwerpers de kans te bieden hun project bij te sturen en te verbeteren. Sommige kamers worden ook ingeschakeld voor ander beleidsvoorbereidend werk zoals architectuurwedstrijden of visievorming, zoals in Oostende en Aalst waar de kamers zelf studies kunnen initiëren.”
Hoe schat u in dat het belang van deze kwaliteitskamers zal evolueren met de bouwshift in het vooruitzicht?
“Hun belang zal nog toenemen. Door de schaarsere ruimte, zal er hogere druk en verwachtingen zijn en ook de kwaliteit van de projecten zal moeten stijgen. Bovendien zullen er steeds meer complexere en gemengde projecten zijn. De lokale capaciteit bij de administratie zal dus moeten versterkt worden, terwijl ze nu vaak als met een personeelstekort kampen.”
Hoe moeten de kwaliteitskamers volgens u verder evolueren om er maximaal rendement uit te halen, m.a.w. om architectuurkwaliteit nog meer belang te geven binnen ons gemeentelijk beleid?
“Ik kan dit best samenvatten in een aantal actiepunten:
– Voer een goed gesprek op tijd. Een te ver uitgewerkt project rechttrekken is nooit productief, waardoor iedereen gefrustreerd geraakt. De dossiers die de hoogste kwaliteit halen en snelste doorlooptijd qua vergunningverlening kennen, zijn in mijn ervaring projecten die vanaf de eerste lijnen en het bepalen van het programma langs kwamen bij de kwaliteitskamer.
– Een dossier moet goed onderbouwd worden: al te vaak zien we dossiers zonder inbedding in de stedenbouwkundige of beleidscontext.
– Voor een goede doorwerking heb je een trekker, een projectverantwoordelijke binnen de administratie nodig, die zorgt voor een goede inbedding bij alle administraties (niet alleen Omgeving)
– Een goede informatiestroom naar het bestuur is belangrijk
– Probeer binnen de kamer altijd in consensus te beslissen zodat er met één stem gesproken kan worden, zowel naar het bestuur als de initiatiefnemers en ontwerpers.
– Een goed verslag is goud waard. Het moet goed opgebouwd zijn: eerst een synthese van wat er is gezegd (enkel de belangrijkste argumenten), gevolgd door heldere aanbevelingen en afspraken over het verdere proces.
– Een kwaliteitskamer is geen beoordelingscommissie die het duimpje omhoog of omlaag steekt. Een goed draaiende kamer coacht, stimuleert en inspireert met innovatieve en haalbare referenties. Het is kortom een overleg tussen gelijken, die in een constructieve workshop-sfeer kan verlopen.”
Auteur: ir.-arch. Arnaud Tandt