Waarom nog architecten? (door Geert Bekaert)
(…) In het spel van krachten dat het openbare leven bepaalt schijnt de architect niet mee te tellen. Hij bestaat om zo te zeggen alleen maar bij de gratie van de wet die hem beschermt, zoals minderheden die tot verdwijnen gedoemd zijn, beschermd moeten worden (…)
Dan stel ik u (…) de vraag: welk gezag kan een architect opbrengen in de betrekkingen die hij beroepshalve met de gemeenschap heeft (…) Men laat de architect meestal rustig begaan: hij mag zijn verhaal vertellen. Als het ogenblik van de beslissing komt, doet de (…) opdrachtgever er het zijne mee (…) In heel dit proces is de architect een decoratief personage dat zichzelf au sérieux neemt en dat, bij gebrek aan een reëlere taak, duiveltje-doet-al mag spelen (…) Zijn taak heeft hij aan anderen overgedragen. En dat zou op zichzelf nog niet eens zo erg zijn indien die taak effectief door anderen overgenomen werd, maar juist dat is niet het geval. De plaats van de architect, van de reële architect, is open komen te staan en het wordt hoog tijd dat ze opnieuw bezet wordt. De ontwikkeling die we meemaken van de hedendaagse consumptiemaatschappij heeft de behoefte aan architectuur niet alleen niet verloren, maar nog geaccentueerd. Op het ogenblik dat de gemeenschap kon verwachten dat de architect initiatiefnemer werd, is hem (…) alle initiatief ontzegd (…)
Zo stel ik dan opnieuw de vraag, maar scherper dan de eerste maal: waarom nog architecten? (…) welke rol heeft de ‘architectuur’ in onze samenleving te vervullen (…) Hoe (…) kan hij de rol opnemen die van hem verwacht wordt, als volwaardig partner in de uitbouw van het levensmilieu? De eerste algemene voorwaarde is dat hij zich van die impasse bewust wordt (…) de architect van vandaag schijnt nog altijd niet te beseffen voor welke vitale functies van ons gemeenschappelijk bestaan hij verantwoordelijk is. Vanuit die vitale behoeften moet de zin van het beroep bepaald worden.
Welke zijn nu die behoeften? (…)
De omschrijving van de reële behoeften, is de eerste en voornaamste taak van de architect in deze tijd, een taak die volledig werd verwaarloosd. Tot nog toe stelt de architect zich tevreden met de geïmproviseerde behoeftenbeschrijving zonder na te gaan of ze wel juist geformuleerd zijn (…) Die taak kan de architect beslist niet alleen aan (…) en tot die taak behoort in de eerste plaats een juiste diagnose van de behoeften van mens en gemeenschap (…) omdat hij geen kijk meer heeft op wat hem te doen staat of omdat hij er zich machteloos tegenover weet, gaat hij maar door met de traditionele gestes van zijn beroep te herhalen. Hij gaat door met huisjes te morsen. Hij moet immers ook bestaan (…) we bouwen om ons brood te verdienen (…)
De kloof tussen de architectuur die afgeleverd wordt en die waar de mens (…) behoefte aan heeft, wordt alsmaar groter (…) zelfs zo groot dat de architecten het nu zelf ook gaan merken (…) De bezinning op het architectenberoep is echter geen individuele zaak (…) Ze kan maar met vrucht gebeuren wanneer heel het beroep en al de beoefenaren ervan er op de een of andere manier bij betrokken worden. (…)
De ‘onbewerkte’ tekst is te vinden in: ‘Verzamelde opstellen. Deel 2: Los in de ruimte 1966-1970’ van Geert Bekaert.