Architectuur ervaren kan alleen door middel van open ruimte. Ze laat toe om, al dan niet van op afstand, een gebouw te bekijken. Open ruimte is hierbij een complementair onderdeel.
Architectuur is het gevolg van een welbepaalde ingreep. Dat is open ruimte uiteindelijk ook. Waar architectuur is, wordt de ruimte rondom “open” of “plat” gemaakt. Land-, wegenis- en natuurbouwers houden het onbebouwde open. Ze zijn de “Platmakers”. Zonder hen verandert “open & plat” in bos en wild. Pripyat, de stad naast Tsjernobyl, die na de kernramp onbewoonbaar is verklaard, wordt geleidelijk jungle. De natuur neemt onherroepelijk haar plaats weer in.
Waar de mens kwam en blijft komen, verdwijnt het wilde. Het bos is niet altijd het biodivers paradijs waarvoor het geheiligd wordt. Waar bossen gekapt worden om bijvoorbeeld architectuur te plegen, ontstaat tijdelijk een aanwas van biodiversiteit. Met een goed beheer neemt deze alsmaar toe. “Plat” en “open” houden kan dus de biodiversiteit stevig aanzwengelen. Als rechtstreeks gevolg van menselijk ingrijpen.
Open ruimte als onderdeel van architectuur dient naast natuurbehoud en natuurstimulans ook te zorgen voor circulatie. Daarnaast speelt ze een essentiële rol in voedselproductie. Duurzaam omgaan met architectuur door strategisch te verdichten, betekent dat open ruimte niet louter gereserveerd wordt voor natuur, maar zeker ook voor de productie van voeding. De bevolkingsexplosie die deze planeet komt te verduren, moet worden gevoed. Het transport hiervoor met eindige fossiele brandstoffen wijst ons naar het verhaal van lokale landbouw. Het begrip ‘korte keten’ speelt hierbij een cruciale rol.
De onbebouwde ruimte als complementair facet van architectuur moet bedachtzaam worden ingezet. Romantische bespiegelingen rond een esthetische natuur zijn ondergeschikt aan cognitieve strategieën. Sleutelredenering hierin is dat het esthetiseren van natuurbeelden niet altijd samengaat met biodiversiteit. Landschappen die er saai en oninteressant uitzien, kunnen een enorme biodiversiteit herbergen. En ook omgekeerd. Het beeld strookt heel vaak niet met de inhoudelijke waarde.
Tegenover architectuur staat voedsel in een bepaalde verhouding met acties die ‘biodiversiteitsondersteunend’ zijn. Biodiversiteit staat direct of indirect garant voor een duurzame landbouw. Denk maar aan bestuivende bijen.
Verder wordt architectuur de laatste tijd vaak bedekt met ‘groene huiden’. Daktuinen en green walls zijn in de mode en een gevolg van de groter wordende verdichting. De eerste hebben alvast isolerende en bufferende meerwaarden. Ze zwengelen in het beste geval ook de biodiversiteit aan. Ondanks de goede bedoelingen van bijvoorbeeld stadslandbouw (op daken) kunnen ze onmogelijk voldoen aan de voedselbehoefte van eerdergenoemde bevolkingsaanwas.
Bij Agroforestry wisselen bomen en landbouw elkaar af.
Het onderdeel van architectuur en de verdichte stad dat het landbouwlandschap heet, is iets om onverwijld op in te zetten. Zo mogelijk met verweving van natuurwaarden. Zoals in Zwitserland met uitsparingen in akkers als nestgelegenheid voor de leeuwerik, of akkerranden die erosie tegenhouden met botanische verscheidenheid als gevolg en aantrekpleister voor bestuivende insecten vormen. Of denk aan het gegeven van Agroforestry, waar bomen en landbouw gemengd worden.
Synergie tussen landbouw en natuur als noodzakelijk en duurzaam onderdeel van het gebouwde: het is een samenspel dat bij de implementatie van de verdichtingsstrategie meer dan ooit een levensnoodzakelijke prioriteit is bij beleidsopties.